Amerikaanse wetenschappers claimen een mijlpaal in het onderzoek naar koude kernfusie te hebben bereikt. Ze ontwikkelden een nieuwe methode voor de detectie van de voor kernfusie kenmerkende neutronen. Het onderzoek wordt echter betwist.
Bij koude kernfusie wordt zwaar water geëlektrolyseerd, waarbij deuterium-atomen worden omgezet in helium en er hoogenergetische neutronen vrijkomen. In 1989 claimden Martin Fleishmann en Stanley Pons dat ze dit proces op kamertemperatuur hadden gerealiseerd. Geen enkele wetenschapper wist de bevindingen van Fleishmann en Pons echter te reproduceren, waarbij met name de uitstoot van de neutronen onbevestigd bleef. In de jaren erna zakte het enthousiasme over cold fusionweg, maar de onderzoeken gingen door. Op het New Energy Technology-symposium, dat deze week plaatsvindt, baarde het Amerikaanse Space and Naval Warfare Systems Center opzien met de claim dat het erin is geslaagd de neutronen waar te nemen.
De Amerikaanse onderzoekers gebruikten een detector van CR-39, een kunststof die ook wel voor brillenglazen wordt gebruikt. In dit materiaal vormen zich minuscule putjes als het met subatomaire deeltjes wordt gebombardeerd. Bij een fusie-experiment op kamertemperatuur vormden zich niet alleen deuterium en palladium rond de elektrodes; de onderzoekers troffen ook de kenmerkende putjes in de CR-39-detector aan. Dat kan volgens hen betekenen dat er hoogenergetische neutronen worden geproduceerd.Volgens de onderzoekers is het mogelijk dat de uitstoot het resultaat is van een fusie van deuterium- en tritium-atomen en dus van een koude kernfusie. Anderen zijn sceptisch en denken dat de neutronen in de bewuste testopstelling ook zonder kernfusie geproduceerd kunnen worden.